Leve de onvrijheid en de ongelijkheid!

Geschreven door Professor Kinneging op 07-02-2018

Dé principes van de Amerikaanse en Franse Revolutie zijn vrijheid en gelijkheid. Dat waren ook de principes van de Verlichting en het zijn de principes van onze tijd. Het is heel modieus om zogenaamd relativist te zijn, maar als men aan de principes van vrijheid en gelijkheid komt, is het met het relativisme van negenennegentig procent van de relativisten gauw gedaan. Hier stuiten we op iets absoluuts. Op twee absolute waarden in de ogen van verreweg de meeste moderne mensen. Zelfs hun zogenaamde relativisme komt voort uit deze twee absolute waarden. ‘Iedereen is vrij en mag dus zelf uitmaken wat voor hem of haar goed en kwaad is.’ En: ‘Iedereen is gelijk dus alle opvattingen over goed en kwaad zijn gelijk’. Alle opvattingen? Natuurlijk niet de opvattingen die vrijheid en gelijkheid verwerpen. Die vormen het absolute kwaad, omdat ze het absolute goed ontkennen. Hier houdt de relativistische tolerantie op. 

Maar is dat wel terecht? Zijn vrijheid en gelijkheid wel absoluut goed? Is hun tegendeel wel het absolute kwaad? Er zijn sedert de Verlichting altijd filosofen en schrijvers geweest die hier sceptisch tegenover staan en hebben gewezen op de grenzen aan de idealen van vrijheid en gelijkheid en het belang in veel omstandigheden van ongelijkheid en onvrijheid. 

Om met het laatste te beginnen: de onvrijheid. Er zijn talloze voorbeelden te geven van gevallen waarin vrijheid onwenselijk is en onvrijheid iets goeds. Denk aan de rechtsfiguur van de curatele. Wie als volwassene niet behoorlijk voor zichzelf kan zorgen, dient onder de hoede van anderen te worden gebracht. Daarmee verliest hij zijn vrijheid en dat is een goede zaak.  

Een belangrijker voorbeeld nog is het feit dat kinderen onderworpen zijn aan de ouderlijke macht. (Tegenwoordig om redenen van politieke correctheid hertaald als ‘ouderlijk gezag’, wat erg grappig is omdat het woord ‘gezag’ verder als archaïsch wordt beschouwd en in onbruik is geraakt.) Kinderen zijn dus in veel opzichten onvrij. En dat is maar goed ook. Want als een peuter zelf mocht beslissen over zijn gaan en staan, werd hij niet oud.  

De algemene regel is: hoe meer gevoel voor verantwoordelijkheid, des te vrijer kan men iemand laten. Daarover is iedereen het eens. Maar omdat vrijheid zo’n absolutum is geworden, is men tegenwoordig heel snel geneigd verantwoordelijkheid te veronderstellen en dus maar vrij te laten. Wat in veel gevallen niet goed uitpakt.  

Een prachtig voorbeeld van dit fenomeen is de keuzevrijheid die op scholen is ingevoerd wat betreft de vakken en ‘vakkenpakketten’. De naïeve gedachte daarachter is natuurlijk dat elke middelbare scholier kiest ‘wat hem het beste ligt’. In de praktijk is de keuze heel vaak ingegeven door overwegingen van gemakzucht. Een vijftienjarige de vrijheid geven te kiezen garandeert welhaast dat hij niet de voor hem beste keuze maakt, simpelweg omdat de meeste kinderen op die leeftijd nog niet voldoende gevoel voor verantwoordelijkheid hebben om de juiste keuze te maken. Hij is liever lui dan moe, temeer een puber geen idee heeft wat zijn keuze kan betekenen voor de rest van zijn leven. De wetenschap van het menselijk brein heeft inmiddels al enige tijd uitgevogeld dat dat geen toeval is. De neocortex, oftewel de hersenschors, waarin ook het gevoel voor verantwoordelijkheid huist, is pas rond het drieëntwintigste levensjaar volledig ontwikkeld. Dat is inmiddels vrij algemeen bekend, maar het heeft nog nauwelijks geleid tot een discussie over de afschaffing van de keuzevrijheid van scholieren. Die zou voor de betrokkenen en de maatschappij een zegen zijn. De kinderen zouden, als ze van school komen, veel meer weten en kunnen. En de maatschappij zou dus veel meer baat bij hen hebben. In het licht hiervan kan men gerust stellen dat de vrijheid die wij schoolkinderen in dezen geven getuigt van een groot gebrek aan verantwoordelijkheidsgevoel bij de volwassenen, die toch de taak hebben hen een goede start te geven in het leven. 

En wat voor schoolkinderen geldt, geldt gezien bovengenoemde feiten over de neocortex ook voor studenten aan hogescholen en universiteiten. Als zij over een goed ontwikkeld gevoel voor verantwoordelijkheid zouden beschikken, kozen ze voor de moeilijkste vakken, waarvan ze het meest kunnen leren. Daar heeft men immers het meeste aan in het leven. In werkelijkheid zoekt de overgrote meerderheid vooral de weg van de minste weerstand. Conclusie: hoe minder er te kiezen valt, des te beter.  

Dan de ongelijkheid. Dat is waarschijnlijk nog onbespreekbaarder dan onvrijheid. En het lijkt wel alsof het ieder jaar erger wordt.   Het gaat niet om gelijkheid, hoort men dikwijls zeggen, maar om gelijkwaardigheid. Dat klinkt mooi, maar is niet waar. In de VS is het bestaan van naar ras gescheiden onderwijs lange tijd vergoelijkt met het adagium ‘separate but equal’. Pas vanaf de jaren vijftig van de vorige eeuw krijgen blank en zwart gelijk onderwijs. Let wel: niet gelijkwaardig - wat dat ook moge betekenen - maar gelijk, d.w.z. hetzelfde onderwijs.  

Een ander voorbeeld, ook weer uit het onderwijs, is de zogenaamde cijferinflatie, die de laatste jaren pathologische trekken heeft gekregen. De cijfers gaan namelijk steeds verder omhoog, waardoor het steeds makkelijker is geworden ten eerste om een diploma te halen en ten tweede om met lof te slagen. (Lees het instructieve boek van Melanie Phillips, All must have Prizes.) In de VS had in 1969 zeven procent van de bachelorstudenten een A- of hoger. Nu 41 procent. C’s en minder zijn gedaald van 25 procent naar vijf percent. In Italië krijgen alle middelbare scholieren, heb ik uit welingelichte bron, hun einddiploma cum laude. En bij ons in Leiden worden tegenwoordig zoveel cum laudes uitgedeeld, dat recentelijk maar een summa cum laude is ingesteld, zodat de echt goeden zich toch nog een beetje kunnen onderscheiden. Hoe lang nog tot ook dat is uitgewerkt en we overgaan tot de invoering van het magna cum laude? Hoe lang nog tot we het einddoel hebben bereikt en iedereen afstudeert met alleen maar tienen? Inderdaad, het einddoel. Want dan en dan alleen zijn we echt allemaal gelijk geworden. En dat is wat we willen. 

Het gaat dus wel degelijk om gelijkheid in de zin van hetzelfde zijn. En niet slechts om gelijkwaardigheid, wat dat ook moge betekenen. 

Behoeft de rampzaligheid van deze gelijkheidsdrang nog enig betoog? Iedereen – ook de studenten zelf – weet dat als iedereen een A krijgt, of een tien, of cum laude, deze graden hun betekenis en waarde volledig hebben verloren. Het leidt alleen maar tot cynisme en onzekerheid, bij de studenten zelf en in de maatschappij in den brede. De hele pointe van cijfers geven gaat ermee teloor. Die pointe is een bestaande en onvermijdelijke hiërarchie aan te duiden. Een bestaande en onvermijdelijke ongelijkheid dus. Mensen zijn nu eenmaal niet gelijk, zeker intellectueel niet. En daar is niks mis mee. Niet alle banen vereisen een even hoog IQ en evenveel kennis en inzicht. Hoeveel jonge mensen worden tegenwoordig niet een verkeerde richting ingestuurd, omdat ze een diploma op zak hebben dat ze eigenlijk niet zouden moeten hebben? Alle Nederlandse universiteiten tezamen leveren jaarlijks meer dan 5000 nieuwe juristen af, terwijl er een groot tekort is aan loodgieters. Ik vermoed – nee, ik weet zeker – dat een deel van die juristen veel beter af zou zijn als loodgieter. En ook nog eens meer zou verdienen. 

Ik doe al vele decennia intensief aan sport. Een van de dingen die ik daar zo mooi aan vindt, is dat het je voortdurend met je neus op de feiten drukt: we zijn allemaal ongelijk. Hij is beter dan ik en ik ben weer beter dan die daar. Is dat erg? Nee, dat is het leven. Hiërarchie is overal. Onvermijdelijk. En het is ook mooi. Want als je ziet dat iemand beter is dan jij, is dat een prikkel om jezelf te verbeteren. En dat is iets waar zowel jijzelf als de maatschappij als geheel baat bij heeft. Wanneer iedereen toch gelijk is daarentegen, valt die belangrijke prikkel tot zelfverbetering weg. Wat ten koste gaat van iedereen.  

De ongelijkheid is dus hard toe aan een herwaardering. Lang leve de ongelijkheid! En natuurlijk ook de onvrijheid!

Verschenen in de NOVUM van februari 2018

Terug naar nieuwsoverzicht


Meer artikelen uit Column prof. Kinneging

Het tekort aan kinderen

Column prof. Kinneging

Lofzang op de markt

Column prof. Kinneging

Het huwelijk: een open norm?

Column prof. Kinneging

Academische vrijheid

Column prof. Kinneging

Classificatie en hokjesgeest

Column prof. Kinneging